Het TIME model is een methodiek om de locale verstorende factoren te beoordelen. Op deze
manier wordt niets over het hoofd gezien en geeft het structuur aan de gezamenlijke visie
op wondzorg. [Flanagan, Moffet 2004]
T Staat voor Tissue (weefsel) waarin er een omschrijving wordt gegeven of het weefsel vitaal of niet vitaal is. Granulatieweefsel is vitaal weefsel, necrose of fibrine is niet vitaal weefsel.
I Staat voor Infection (infectie) waarin aangegeven wordt of het wondbed wel of niet geïnfecteerd is. Primaire infectiekenmerken zijn: roodheid, pijn, zwelling en warmte. Secundaire infectiekenmerken zijn: gebrek aan gezond granulatieweefsel, kleurverandering in het wondbed, broos snel bloedend granulatieweefsel, stagnatie van wondgenezing langer dan 4 weken en onverklaarbare wondpijn.
M Staat voor Moisture (vocht) waarin een omschrijving gegeven wordt van de mate van exsudaat (nat, vochtig en droog).
E Staat voor Edge (wondranden) waarin een omschrijving wordt gegeven of deze wel of niet intact zijn. Bij intacte wondranden kan er re-epithelialisatie plaatsvinden, bij niet intacte wondranden zijn deze al gesloten en kunnen de epitheelcellen niet meer migreren over het wondbed. Ook wordt de wondomgeving beschreven: maceratie (verweking), eczematisch, ondermijning etcetera.